Ga naar de inhoud
Home » Grammaticakaart Spaans – Audio

Grammaticakaart Spaans – Audio

Respecteer het copyright

Op de taalkaarten rust copyright. Het is niet toegestaan de kaarten te kopiëren, in te scannen of op welke andere wijze dan ook te vermenigvuldigen.

© Macco VOF

Zelfstandig naamwoorden: meervoud

Meervoud van zelfstandig naamwoorden:

Altijd meervoud of enkelvoud:

 

Bijvoeglijk naamwoorden

De vorm

  1. eindigend op –o krijgen bij vrouwelijk –a
  1. eindigend op –án, –ón, –or krijgen bij vrouwelijk ook –a
  1. eindigend op –e, –ista of een medeklinker veranderen niet.
  1. een nationaliteit aangeven én op een medeklinker eindigen krijgen –a
  1. een nationaliteit aanduiden én op een klinker eindigen veranderen niet

Meervoud

De plaats

Het bijvoeglijk naamwoord staat meestal achter het zelfstandig naamw.

De volgende bijv. naamw. staan meestal vóór het zelfstandig naamwoord.

Het bijvoeglijk naamwoord staat voor het zelfstandig naamwoord als er sprake is van een kenmerkende eigenschap.

Als je de eigenschap wilt benadrukken staat het er weer achter.

De volgende bijvoeglijk naamwoorden staan altijd vóór het zelfst. nmw.

Grande verandert in gran als het vóór het zelfstandig naamwoord staat. Het krijgt dan de betekenis van: groots, geweldig

In een aantal gevallen bepaalt de plaats de betekenis:

 

 

Bijwoorden

Een bijvoeglijk naamwoord hoort bij een zelfst. naamwoord of een voornaamwoord

Een bijwoord hoort bij een ander zinsdeel:

Voorbeelden van bijwoorden:

Van bijvoeglijk naamwoord naar bijwoord:

Bijvoeglijk naamwoorden kunnen soms ook als bijwoord gebruikt worden.

Hulpww. en volt. deelw. zijn niet scheidbaar.

 

Para

Para wordt gebruikt om aan te geven:

1. een doel, bestemming of richting

2. een vaste periode of moment in de toekomst

3. een persoonlijke mening of standpunt

4. een doeleinde of doelstelling (para + infinitief)

Por

Por wordt gebruikt om aan te geven:

1. het middel waarmee iets gedaan wordt

2. de oorzaak of reden, ook in de lijdende vorm

3. plaatsbepaling, door of via

4. Prijs, frequentie (per …) en tijdsbepaling

 

Voorzetsels

Wederkerende werkwoorden

Ellas se miran en el espejo:

Persoonlijk voornaamwoorden

onderwerp, meewerkend voorwerp, lijdend voorwerp, na een voorzetsel

Voorbeeldzinnen: Yo no la conozco, ….

Persoonlijk vnw. kunnen vóór de persoonsvorm staan, maar ook aan de infinitief vastgeplakt:

Zinnen met zowel meewerkend als lijdend voorwerp:

Persoonlijk vnw. na een voorzetsel

Voorbeeldzinnen:

Aanwijzend voornaamwoorden

Tabel: este, estos, …

Dicht bij de spreker: este, estos,

Dicht bij de aangesprokene: ese, esos,

Ver van spreker én aangesprokene: aquel, aquellos

Geslacht onbekend: esto, eso,

Bezittelijk voornaamwoorden

Bijvoeglijk gebruik

Bij lichaamsdelen en kleren:

Zelfstandig gebruik

Voorbeeldzinnen:

Gebruik werkwoorden: ser, estar, hay, tener

Ser

a. bij permanente/onveranderlijke en langdurige eigenschappen

b. bij kenmerken zoals geslacht, nationaliteit, beroep, materiaal en kleur

c. bij herkomst of bezit

d. bij plaats, tijdstip en datum

e. bij een zelfstandig naamwoord of persoonlijk of bezittelijk voornaamwoord

f. voor een infinitief of onpersoonlijke zinswending

Estar

a. bij tijdelijke of veranderlijke toestanden, kenmerken of situaties

b. bij plaatsbepaling of ligging

c. bij een tijdsaanduiding

d. bij het aangeven van een houding

e. als hulpww. van de gerundio

Hay

Tener

a. om bezit of eigenschap aan te geven

b. om de leeftijd aan te geven

c. in de volgende uitdrukkingen

 

d. tener que + infinitief: moeten

Los tiempos

el presente

hablo, bebo, vivo, estoy, soy

1.

2.

el pretérito perfecto

he hablado, he bebido, he vivido, he estado

1. signaalwoorden:

1. voorbeeldzinnen:

2. signaalwoorden:

2. voorbeeldzinnen:

3.

el pretérito imperfecto

hablaba, bebía, vivía, estaba, era

1.

2.

el pretérito indefinido

hablé, bebí, viví, estuve, fui

1. signaalwoorden:

1. voorbeeldzinnen:

2.

3.

el pretérito plusquamperfecto

había hablado, había estado, había sido

el futuro

hablaré, beberé, viviré, estaré, seré

1.

2.

3.

el condicional

hablaría, bebería, viviría, estaría, sería

1.

2.

 

El subjuntivo

indicativo vs. subjuntivo

subjuntivo in hoofdzin

a.beïnvloeding (wil, wens, advies, bevel, aansporing, voorwaarde, wijze)

b. beperking of ontkenning

c. onzekerheid (twijfel, waarschijnlijkheid, mogelijkheid, gevolg, toegeving, tijd)

d. gevoelsreactie (verrassing, blijdschap, belang, enz.)

e. bij onbepaald of ontkennend antecedent in bijvoeglijke bijzinnen

f. In de gebiedende wijs (zie hiervoor ook de werkwoordenkaart)

subjuntivo in de gebiedende wijs met meewerkend en lijdend voorwerp

subjuntivo in de gebiedende wijs met wederkerend werkwoord

ir y irse: